Slaapproblemen

©Danique IJsselstein, Hersencentrum 2008

Slaapproblemen

Slapen is een belangrijk onderdeel van ons leven. Tijdens de slaap verkeert ons lichaam in een toestand van verminderd bewustzijn. Dit gaat gepaard met een verlaagde activiteit van allerlei fysiologische processen. Voorbeelden hiervan zijn spierverslapping, vertraging van de hartactiviteit en veranderde hersenactiviteit. Dit is van belang om overdag weer fysiek en mentaal fit te zijn.

Mensen slapen niet allemaal evenveel. Ten eerste heeft iedereen een andere behoefte aan het aantal uur slaap voordat ze uitgerust zijn. Ten tweede slaapt niet iedereen even goed. Uit onderzoek blijkt dat 40% van de mensen last heeft van slaapklachten en 25% heeft zelfs last van een slaapstoornis.

Er wordt onderscheid gemaakt in primaire en secundaire slaapstoornissen. Bij de eerste groep staat de slaapstoornis op zichzelf, ook deze kan je in twee groepen verdelen. De eerste groep zijn de dyssomnieën. Dit zijn stoornissen die te maken hebben met de duur, de kwaliteit en het tijdstip van de slaap. Voorbeelden hiervan zijn; insomnie (slapeloosheid), hypersomnie (overmatige slaperigheid), slaapapneu (stokken van de ademhaling in de slaap), verstoringen van slaap-waakritme, narcolepsie (plotselinge slaapaanvallen) en het ‘restless legs’-syndroom (onrust en kortdurende schokken in de benen). De tweede groep bestaat uit de parasomniën. Hierbij doen zich tijdens de slaap abnormale verschijnselen of gedragingen voor. De meest voorkomende zijn slaapwandelen, nachtmerries, tandenknarsen of praten in de slaap.

Bij secundaire slaapstoornissen zijn de problemen het gevolg van een andere stoornis, bijvoorbeeld een psychiatrische stoornis zoals depressie of manie of een lichamelijke stoornis zoals een schildklieraandoening, diabetes of medicijngebruik.

Onderzoekers interesseren zich al meer dan een eeuw voor het mechanisme van de slaap, mede omdat slaapstoornissen tot ernstige verstoringen van het functioneren van de mens kunnen leiden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat onderzoekers geprobeerd hebben om slaap op een objectieve manier te meten. Het voornaamste hulpmiddel van de slaaponderzoekers is dan ook het elektro-encefalogram (EEG) geworden. Bij de mens komen een aantal verschillende hersenritmen voor. Door metingen van deze hersenritmen kan men in het slaappatroon van de mens een aantal stadia met verschillende activiteit onderscheiden.

Er is veel onderzoek gedaan naar de verschillende slaapstoornissen en de daarbij behorende hersenritmen (gemeten dmv het EEG). Een aantal onderzoeken laat zien dat bijvoorbeeld mensen met insomnie (slapeloosheid) een andere EEG patroon hebben dan mensen zonder slaapproblemen. Het EEG van iemand met insomnie vertoont meer hoge frequentie-golven (meer golven per seconde) en minder langzame frequentiegolven (minder golven per seconde) dan het geval is bij mensen zonder slaapproblemen. Dit zou kunnen duiden op een verhoogde arousal staat (verhoogde staat van activiteit in het centrale zenuwstelsel) met als gevolg een continue stroom van prikkels naar de hersenen. Hierdoor zijn de zenuwcellen in het slaapcentrum van de hersenstam onvoldoende in staat om de hersengebieden af te remmen die normaliter het natuurlijke slaapproces in gang zetten. Op deze manier kunnen de organen zich niet instellen op een niveau van verminderde activiteit die essentieel is voor de overgang van waken naar slapen. Deze verhoogde staat van activiteit is vaak een 24-uurs probleem. Dat wil zeggen dat er niet alleen problemen optreden in de nacht maar ook overdag, zoals verhoogde spanning en stress.

Hoewel er een aantal onderzoeken deze theorie bevestigen blijft dit een punt van discussie. Meer onderzoek zal moeten aantonen of deze arousal-theorie daadwerkelijk klopt.

Stel we nemen aan dat men inderdaad ook overdag een ander EEG-patroon vertoont, dan is het goed mogelijk dit EEG-patroon aan te passen door middel van neurofeedback. Met behulp van deze techniek kunnen de hersenritmen aangepast worden. In het geval van insomnie zou er bijvoorbeeld voor gezorgd kunnen worden dat men minder hoge frequentie golven gaat vertonen en meer langzame frequentie golven. Door deze normalisering van het EEG-patroon kunnen de problemen overdag en zeer waarschijnlijk ook ’s avonds verminderd worden.

Er zijn een aantal wetenschappelijke onderzoeken gedaan naar de werking van neurofeedback bij slaapproblemen. Zo toonde Sterman (o.a. Sterman, 1996) aan dat na neurofeedback van 12 tot 15 golven per seconde (12-15 Hz) op de motorschors, de duur van de verschillende slaapstadia toenam en het aantal overgangen ertussen verminderde.

Hauri (1981) vond ook significante resultaten voor verbetering van slaap. Personen met spanningsproblemen hadden het meeste baat bij training van de theta-golven (4-8 Hz). Personen zonder deze spanningsproblemen hadden het meeste baat bij SMR feedback (12-14 Hz).

Bij beide onderzoeken zijn echter kantekeningen te plaatsen. Daarom zal toekomstig onderzoek naar neurofeedbacktraining bij slaapproblemen aan strengere richtlijnen moeten voldoen, zodat we met meer zekerheid het effect kunnen vaststellen.

De tot nu toe verzamelde onderzoeksresultaten laten echter zien dat neurofeedback een mogelijk goede behandeling is bij slapeloosheid. Dit zal echter per persoon verschillen. De individuele diagnostiek zal de beste voorspeller zijn voor deze techniek.

Bronvermelding:
– Alles over slaapstoornissen
(samenstelling: Redactie De Grote Gezondheidsalmanak (mediselect 2001) en MediacalPress AG (Zürich)
– Cartoos, A., Verstraeten, E., Cluydts, R., (2006). Neurophysiological aspects of primary insomnia: implications for its treatment. Sleep Med Rev 10(4), 255-66