Ouderdom en beweging

©Ilke Öner, Vu, Hersencentrum 2007/2008

Het effect van lichamelijk activiteit op het cognitief functioneren bij dementerende bejaarden.

Ouder worden we met de dag. Tegenwoordig zijn er verschillende technieken op de markt beschikbaar zoals botox, om de huid er jonger en vitaler uit te laten zien (Rzany, Ascher, Fratila, Monheit, Talario & Sterry , 2006).

Echter wat men vaak vergeet is dat niet alleen de huid veroudert, maar ook en vooral onze cognitieve vaardigheden.

Algemeen is het bekend dat lichamelijke activiteit (beweging) goed is voor het lichaam. Het is niet alleen goed om het lichaam vitaal en slank te houden, maar ook om de cognitie vaardigheden vitaal te houden (Gómez-Pinilla, So & Kesslak, 1998; Van Praag, Christie, Sejnowski & Gage, 1999).

Verschillende onderzoeken hebben aangetoond dat lichamelijke activiteit mogelijk het risico van vervroegde cognitieve achteruitgang kunnen verminderen (Black, Anderson, Alcantara, Greenough, 1990; Neeper, Gómez-Pinilla, Choi, Cotman, 1996; Gómez-Pinilla, Dao, So ,1997; Van Praag, Christie, Sejnowski & Gage, 1999). Echter is hierbij de duur en de type beweging achterwege gelaten.

Verschillende cross-sectionele studies hebben een positieve correlatie gevonden tussen lichamelijke activiteit en het cognitief functioneren bij oudere mensen. Een andere longitudinale studie met (vijf en acht jaar follow-up) heeft kunnen bewijzen dat dagelijkse lichamelijke beweging bij oudere mensen contraindicatief geassocieed wordt met cognitieve achteruitgang en dementie (Laurin, Verreault, Lindsay, MacPherson & Rockwood, 2001; Yaffe, Barnes, Nevitt, Lui & Covinsky, 2001).

Nog een andere studie, die proefpersonen met minder dan 1 uur lichamelijke beweging per dag ten opzichte van proefpersonen met meer dan 1 uur lichamelijke beweging per dag onderzocht, heeft ontdekt dat bij mensen met minder dan 1 uur beweging per dag het risico op een achteruitgang in het cognitief functioneren tweemaal zo groot is dan bij de mensen die meer dan 1 uur per dag bewegen (Schuit, Feskens, Launer & Kromhout, 2001).

Uit interventiestudies komen verschillende resultaten naar voren, namelijk dat personen die lichamelijke beweging als interventie hebben gehad een vooruitgang in het cognitief functioneren laten zien ten opzichte van personen die geen beweging hebben gehad (e.g., Dustman et al., 1984; Hawkins, Kramer & Capaldi, 1992; Rikli & Edwards, 1991) en studies die niet hetzelfde resultaat boekten (e.g., Blumenthal et al., 1994; Hill, Storandt & Mally 1993).

Belangrijk om te weten is dat geen van deze proefpersonen een cognitieve beschadiging hadden ten tijde van het onderzoek.

In een gerandomiseerde interventie studie werd onderzocht of lichamelijke activiteit (wandelen) een positief effect zou hebben op communicatie bij ouderen met de ziekte van Alzheimer. Resultaten van deze studie laten positieven uitkomsten zien bij deze personen (Friedman & Tappen, 1991). Eén van de mechanismen waarom beweging ervoor zorgt dat deze verbetering plaatsvindt, heeft te maken met het feit dat beweging trophische factoren en neuronale groei bevorderen en waarschijnlijk ook een reserve aanmaken om het cognitief verval en dementie tegen te gaan (Gómez-Pinilla, So & Kesslak, 1998; Van Praag, Christie, Sejnowski & Gage, 1999). Echter weten we niet wat de intensiteit van beweging moet zijn om deze reserves aan te kunnen maken (Weuve, Kang, Manson, Breteler, Ware & Grodstein, 2004).

Wandelen is de meest uitgevoerde beweging onder de bejaarden (Weuve, Kang, Manson, Breteler, Ware & Grodstein, 2004). Daarnaaast is het bewezen dat wandelen met een rollator net zo effectief is als wandelen zonder een rollator (Eggermont et al., 2006).

In de huidige studie werd onderzocht of wandelen (als interventie) een positief effect heeft op het cognitief functioneren, met name het geheugen, bij mensen met geheugen beschadigingen. Met de uitslagen van de bovenstaande studies en positieve resultaten van lichamelijke activiteit op het cognitief functioneren bij ouderen, verwachten we uit het huidige onderzoek (het effect van lichamelijke activiteit op het cognitief functioneren bij ouderen met dementie) positieve resultaten.

Echter na zes weken dagelijks een half uur met de experimentele groep (N= 17) gewandeld te hebben, scoorden de ouderen met dementie uit die groep niet beter op de neuropyschologische geheugentaken dan de controle groep (N=19) waarbij er niet mee gewandeld werd. Dit zou betekenen dat wandelen (lichamelijke activiteit) bij ouderen met dementie geen positief effect zou hebben op het cognitief functioneren.

Echter moet er wel rekening worden gehouden met bepaald aantal factoren waarom er geen positief resultaat gevonden werd.

Het aantal ouderen in de experimentele groep was misschien te klein? N=17 is geen grote groep. Misschien was er wel degelijk een klein verschil op te merken ten aanzien van de controle groep, maar was deze misschien te klein om een significant verschil aan te tonen.

Ook kan het zijn geweest dat de experimentele groep vermoeid raakte na een dagelijkse wandeling van een half uur en waren ze op de rest van de dag minder lichamelijk actief. Dit kan ervoor hebben gezorgd dat er daarom geen significant verschil op te merken was.

In de toekomst zouden met deze factoren rekening gehouden kunnen worden om in ieder geval deze twijfelpunten uit te sluiten.